
Jurisprudentie
AR2163
Datum uitspraak2004-09-09
Datum gepubliceerd2004-09-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200406174/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2004-09-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200406174/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 25 juni 2004, kenmerk WM 14009, heeft verweerder aan verzoeker met toepassing van artikel 5 en voorschrift 4.2.1 van de bijlage van het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld met betrekking tot de inrichting op het perceel Waltersingel 130 te Apeldoorn.
Uitspraak
200406174/1.
Datum uitspraak: 9 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
het Veluws College “Walterbosch”, gevestigd te Apeldoorn,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2004, kenmerk WM 14009, heeft verweerder aan verzoeker met toepassing van artikel 5 en voorschrift 4.2.1 van de bijlage van het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld met betrekking tot de inrichting op het perceel Waltersingel 130 te Apeldoorn.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 20 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 augustus 2004, waar verzoeker, vertegenwoordigd door H.L.M. Lips, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door M. Bomhof, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot onder meer de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van energie.
2.2. De bij het bestreden besluit opgelegde nadere eisen hebben betrekking op door de onderhavige inrichting, een scholengemeenschap, te treffen maatregelen met betrekking tot energiegebruik. De nadere eisen luiden als volgt:
1. voor 31 december 2005 dient in de nieuwbouw 45 aanwezigheidsdetectie of tijdschakeling in ruimten te worden aangebracht die niet continu bezet zijn, zoals bijvoorbeeld toiletten en magazijnen.
2. Op radiatoren van de lokalen en op douches dienen voor 31 december 2005 thermostatische kranen te worden aangebracht.
3. Tussen de radiatoren en de buitenmuur dient voor 31 december 2005 een radiatorfolie/warmteschild te worden aangebracht.
4. Aan warmwatertoestellen (boilers) wordt tenminste eenmaal per jaar onderhoud verricht. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparatie geschieden door:
a. een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde rechtspersoon;
b. een andere rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten.
5. Bij nieuwbouw of vervanging dient vloerisolatie te worden aangebracht.
6. Uiterlijk 1 juli 2006 dient door de inrichtinghouder een rapportage aan het bevoegd gezag te worden toegezonden. De rapportage bevat ten minste de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar:
- de energiebesparingsresultaten van de uitgevoerde energiebesparende maatregelen, uitgedrukt in kWh of m3 gas;
- een overzicht met de reeds uitgevoerde en de nog te treffen energiebesparende maatregelen uitgezet in de tijd.
2.3. Verzoeker is van mening dat verweerder de eerdergenoemde nadere eisen niet heeft kunnen stellen, omdat de nadere eisen zien op situaties die binnen de inrichting niet aan de orde zijn dan wel omdat de in de nadere eisen genoemde maatregelen een te lange terugverdientijd hebben, waardoor deze, gelet op voorschrift 4.2.2 van de bijlage van het Besluit, niet kunnen worden verlangd.
2.3.1. De Voorzitter overweegt dat, gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De Voorzitter is van oordeel dat in hetgeen door verzoeker is aangevoerd geen aanleiding is gelegen om een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat pas op zijn vroegst eind 2005 aan de nadere eisen 1, 2, 3 en 6 dient te worden voldaan. Wat betreft de vierde nadere eis heeft verzoeker gesteld daaraan reeds te voldoen. Verder heeft hij met betrekking tot de vijfde nadere eis gesteld dat van nieuwbouw of vervanging de eerstkomende jaren geen sprake is, zodat ook met betrekking tot deze twee nadere eisen geen spoedeisend belang kan worden aangenomen. De Voorzitter neemt hierbij voorts in aanmerking dat verzoeker ter zitting te kennen heeft gegeven dat hij er geen bezwaar tegen heeft om de beslissing op bezwaar af te wachten, nu verweerder heeft aangegeven nog inhoudelijk op zijn bezwaren te zullen ingaan en de nadere eisen als gevolg hiervan mogelijk zullen worden gewijzigd.
2.4. Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening af.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2004
194-353.